Bij de 18e zondag door het jaar B
‘Werk niet voor het voedsel dat vergaat, maar voor het voedsel dat voor altijd blijft,’ zei Jezus. Waarop de mensen Hem vroegen: ‘Welke werken moeten wij voor God verrichten?’ De bezinning mag dus gaan over werken, over arbeid, over werken om den brode, en over werken dat zin geeft aan het leven. Alleen maar werken om brood op de plank te hebben is 1 ding, een ander soort manier van werken is omdat werken richting, zin en invulling geeft aan je eigen leven, aan dat van anderen, zelfs aan dat van God. Zo werken dat je er levensvreugde bij voelt, dat je je verbondenheid versterkt met medemensen en je verbondenheid met God.
Bijna honderd jaar geleden schreef de Libanese dichter en dromer Kahlil Gibran zijn tijdloze novelle De profeet. In elk hoofdstuk gaat het over een facet van ons leven; liefde, kinderen, geven, vreugde en verdriet… Vandaag beluisteren we enkele fragmenten uit het hoofdstukje over arbeid.
(filmfragment uit The Prophet, 2014, vertaling Désanne van Brederode)
Je werkt opdat je gelijke tred behoudt met de aarde en de ziel van de aarde. Want lui zijn is je vervreemden van de seizoenen, en uit de stoet des Levens stappen, die majesteitelijk voortschrijdt, in trotse horigheid aan de oneindige. Als je werkt ben je een fluit door welks hart het fluisteren van de uren verandert in muziek. En als je met liefde je taken volbrengt, verbind je jezelf met jezelf, en met elkaar, en met God. En wat is het, te werken met liefde? Het is een laken weven met de draden die je hart gesponnen heeft, alsof het je geliefde is die het gewaad zal dragen. Het is een woning bouwen met genegenheid, alsof het je geliefde is die er haar intrek in zal nemen. Het is zaad strooien met tederheid en de oogst rapen in vreugde, alsof het je geliefde is die van het fruit zal proeven. Het is al wat er onder je handen ontstaat, vullen met de adem van je eigen geest. En daarbij weten dat alle gezegende doden achter je staan en toezien. Vaak heb ik jullie horen zeggen, als je in je slaap sprak: ‘Hij die in marmer werkt, en de vorm van zijn eigen ziel in de steen treft, is nobeler dan degene die de bodem ploegt. En hij die de regenboog grijpt om een gewaad de glans te geven die een mens behaagt, is zoveel meer dan hij die de sandalen voor onze voeten maakt.’ Maar ik zeg, niet in mijn slaap, maar in de klare scherpte van het middaguur, dat de wind niet lieflijker spreekt tegen de reusachtige eiken, dan tegen de minste aller grassprietjes. En hij alleen is groots, die de stem van de wind verandert in een lied dat nog zoeter wordt door zijn eigen liefde. Arbeid is zichtbaar gemaakte liefde.