Bij de 18e zondag door het jaar C
De woorden van Prediker zijn ons niet vreemd, van hem komt de gekende tekst: ‘Er is een tijd voor alles…’ of ‘Lucht en leegte, ijdelheid der ijdelheden’. Ijdel, niet in de zin van verwaand, maar van ijl; van vluchtigheid. Prediker schrijft over de zinloosheid van het bestaan, van het leven onder de zon, het aardse leven dus dat gedoemd is op te houden met bestaan. Wat heeft het allemaal voor zin, vraagt Prediker zich af… Hij kijkt nuchter en realistisch naar de werkelijkheid, zijn blik ik nogal eenzijdig. Het is zoals een half gevuld glas, is dat nu halfleeg of halfvol? Er is niets nieuws onder de zon, alles is lucht en leegte. Het is hoe je het bekijkt.
Het klopt inderdaad dat we ooit eens deze aarde achter ons moeten laten. De dood kan enerzijds alle waarde en zin van het leven ontnemen, maar het leven op zich kan ook, indien je het van een andere kant bekijkt, waardevol, zinvol zijn.
Als mens zijn wij zinzoekers en zingevers. Is dat niet wat ons tot mensen maakt? Dat wij kunnen dromen en een andere werkelijkheid aanschouwen? Dat wij in de kleinste waterdruppel een oceaan vermoeden, dat wij in de fijnste bloem de pracht van de ganse natuur zien, dat wij een eeuwigheid gelukkig kunnen zijn in het kortste moment?
Wetenschappers onttoveren de wereld en laten die leeg achter. Waar is de verwondering, de ontroering om het wonder?
Je kan kijken naar de zon die met een warme gloed ondergaat in de zee, je hart vullend met een ongekende vreugde om die schoonheid, of je kan stellen dat de zon eigenlijk niet ondergaat in de zee, maar dat de horizon stijgt, doordat de aarde in een voortdurende cirkelende beweging om haar eigen as en in een ellips rond de zon beweegt.
Het boek Prediker maakt ons niet gelukkig. Niet dat wij als gelovigen niet realistisch genoeg zijn, maar wij zijn nooit opgehouden met andere ogen te kijken naar de wereld. Gelovigen kijken met de ogen van een kind, wij bekijken de zaken nu eenmaal anders. De wereld zal natuurlijk niet gered worden door dromers, maar zonder dromers is het leven op aarde ook maar niets.
Als zinzoekers en zingevers beschouwen wij het leven als een groot mysterie, als een verrassend geschenk. Elke dag opnieuw is het vol wonderen om ons heen. In de liefde vinden wij de zin en de reden van ons bestaan, in Gods liefde vinden wij de oorsprong en eindbestemming, dit te kunnen geloven geeft zin ons leven. Geef ons maar te geloven, dat maakt ons leven de moeite waard.
Ik eindig deze bezinning met woorden uit de Vrolijke Wetenschap van Friedrich Nietzsche:
‘Ken je het verhaal van die gek die op klaarlichte dag een lantaarn opstak, de markt opging en zonder ophouden riep: ‘Ik zoek God, ik zoek God!’ Omdat er zoveel mensen bij elkaar waren die niet in God geloofden, lachten ze hem uit. ‘Is God dan zoek?’ vroeg de een. ‘Is hij dan verdwaald als een kind?’ vroeg de ander. ‘Of houdt hij zich verborgen en is hij bang voor ons? Is hij scheep gegaan of geëmigreerd?’ Zo schreeuwden en lachten ze. Maar de gek sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blik. ‘Waar God gebleven is’, riep hij, ‘dat zal ik jullie zeggen. Wij hebben Hem gedood, jullie en ik. Allemaal zijn wij moordenaars. Maar hoe hebben we dat klaargespeeld? Hoe konden wij de zee leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de hele horizon uit te wissen? Wat hebben we gedaan toen we de aarde van haar zon losmaakten? Waarheen beweegt zij zich nu? Vallen wij niet voortdurend? Dwalen wij niet als door een oneindig niets? Zijn wij niet gevangen in een lege ruimte? Koud en kil en alsmaar nacht? Daarom moet er ‘s morgens vroeg als het licht wordt een lantaarn worden aangestoken.’