Bij de 7e zondag (door het jaar A)
Als jood kende Jezus de Thora vanbinnen en vanbuiten. Hij heeft het samen met de andere jongetjes uit zijn dorp leren lezen en voordragen. Hij leerde niet alleen de Thora, maar ook de Halacha, de wetteksten…
Voor een jood is het permanente leren een belangrijk onderdeel van zijn godsdienst. Het leren voert tot goed handelen.
Jezus’ uitspraak ‘Bemin uw naaste als uzelf’ komt uit het boek Leviticus, een soort priestercodex met allerlei regelgeving voor de priesterklasse van de Levieten. De Levieten moesten in alles rein zijn, het was een priesterklasse die afgezonderd werd van het gewone volk. Afzonderen, een eigen plaats geven, is heiligen. Zij moesten heilig zijn, een bijzondere plaats innemen. In de eerste lezing klonk de oproep: ‘Wees heilig, want ik, de Heer uw God, ben heilig.’ Jezus roept op tot volmaaktheid, volmaakt, zoals God volmaakt is. Elke gelovige is dus opgeroepen om heilig te zijn, om het evenbeeld van God na te streven. Als mens zijn wij naar Gods beeld en gelijkenis geschapen. Wij leven ons leven op aarde, in een wereld waarin ook het kwaad aanwezig is. Als gelovigen moeten wij dus strijden tegen alles wat de afstand tussen ons en God groter maakt.
Elke mens kan heilig zijn. Dat schreef ook paus Franciscus. Zo democratiseert de paus de heiligheid. In zijn visie is heiligheid niet voorbehouden aan priesters en religieuzen, of aan een spirituele elite die het geloof doorgrondt en die uitblinkt in goede werken. Wie goed wil leven, kan ook wat verdragen en heeft oog voor een ander. Heiligheid bestaat er dan in te doen wat goed is, in plaats van wat gemakkelijk is. Iedere gelovige wordt zo aangespoord om de woorden van Jezus ter harte te nemen en ze in de praktijk te brengen.
Paus Franciscus verwijst naar de bergrede en in het bijzonder naar de zaligsprekingen als identiteitskaart van elke christen. Wie leeft vanuit de zaligsprekingen is op goede weg om heilig te worden.
Ik besluit dit woordje over ‘heilig zijn’ met een citaat uit het boek ‘Jeshua Ben Josef’ van Bruno Timp. (Davidsfonds, 2010, blz. 85)
Jezus zei: ‘Ik ben niet gezonden om strijders aan te voeren,
maar om de zachtmoedigen voor te gaan.
Zij en niet de strijders zullen het land in zaligheid bezitten.
Het zijn de eenvoudigen van geest
die samen met de zoon van de timmerman
de zaligheid zullen ervaren
van de wereld die God voor de mensen in gedachten heeft.
Zij die wenen in onmacht om het onrecht van het zwaard,
zullen daar de troost vinden die ze zoeken.
Zalig wie hongert en dorst naar rechtvaardigheid,
want bij mij zullen ze die vinden
en niet bij een zegevierende koning.
Het zijn de barmhartigen die zalig zullen zijn
en niet de winnaars van de veldslag.
De kinderen van God zijn de vreedzamen,
die zuiver zijn van hart en vervolgd worden
en beschimpt omdat ze geen vijanden willen hebben.’