Bij de 2e zondag door het jaar B
“De godslamp was nog niet gedoofd.” (1 Sam. 3:3b NBV21)
Hoe mooi staat het hier op de tekening uit de Prentenbijbel (2023).
Het bed van Samuel staat in het heiligdom in Silo, dichtbij de godslamp,
omdat de kleine Samuel erover moest waken zodat de lamp niet doofde.
De naam Samuel komt van het werkwoord horen (sjama)
en betekent ‘gehoord/verhoord door God’.
Zijn naam heeft zijn oorsprong in het verhaal dat zijn moeder Hanna
eerst geen kind kon krijgen, maar na gebeden te hebben tot God,
werd ze verhoord en kreeg ze haar eerste kind Samuel.
Zij beloofde haar zoon aan God af te staan
en zo groeide Samuel op bij de oude priester Eli
in het heiligdom in Silo.
Het waren toen slechte tijden.
De zonen, de opvolgers van de priester,
deden allerlei godslasterlijke dingen.
Deze zinnen gaan vooraf aan het roepingsverhaal van Samuel:
“Er klonken in die tijd zelden woorden van de HEER
en er braken geen visioenen door.
Op zekere nacht lag Eli op zijn slaapplaats.
Zijn ogen waren dof geworden, hij kon bijna niet meer zien.
Samuel lag te slapen in het heiligdom van de HEER, bij de ark van God.
De godslamp was nog niet gedoofd. Toen riep de HEER Samuel.”
(1 Sam. 3:1b-4a NBV21)
De waakvlam is blijven branden.
Hoe slecht en donker de tijden ook zijn,
de godslampen blijven branden als waakvlammetjes
voor betere tijden, waarin mensen, geroepen door Gods liefde,
het vuur aanblazen om warmte en licht te verspreiden.
Samuel wordt geroepen in een tijd van godsverduistering,
hij zal de oude priester Eli opvolgen
en de eerste profeet worden, die in opdracht van God,
Saul en later David tot koning zal zalven.
In de Bijbel is geen enkel verleden zo verlammend
dat er geen uitweg meer is naar een nieuwe toekomst.
In de Bijbel zijn de donkerste tijden als baarmoeders
voor de geboorte van een nieuwe wereld.
De waakvlammetjes branden,
de geroepenen laten van zich horen.