Bij de 20e zondag door het jaar (A-cyclus)
Jezus geeft bij zijn afscheid de opdracht aan zijn leerlingen
om de blijde boodschap te gaan verkondigen,
overal, wereldwijd en aan iedereen.
‘Trek heel de wereld rond
en verkondig het goede nieuws aan alle schepselen.’ (Marc. 16:15 NBV21)
Vreemd dat Jezus aan de vrouw in het evangelie dat we beluisterden
eerst geen aandacht schenkt en haar daarna afblokt door te stellen:
‘‘Ik ben alleen gezonden
naar de verloren schapen van het volk van Israël.’ (Mat. 15:24 NBV21)
We begrijpen de reactie van Jezus niet goed,
want Hij is toch Gods liefde op de aarde komen brengen
voor alle mensen?
Dit gesprek tussen de vrouw uit Kanaän en Jezus
is een toevoeging van de auteur om de relatie te schetsen
tussen joden en niet-joden.
Honden en zwijnen waren scheldwoorden voor heidenen.
De auteur van dit evangelie schreef voor tweedegeneratie
heiden-christenen in Syrië, 70 jaar na Jezus’ kruisdood.
In 323 na Christus vermeldt Eusebius
dat dit evangelie geschreven is door Matteüs.
De heidenen hebben een groot geloof,
lezen we in dat evangelie,
terwijl Jezus’ leerlingen als kleingelovigen worden omschreven.
Een goed begrip van de historische context
waarin de evangeliën vorm kregen, blijft een belangrijk aandachtspunt
bij het lezen van die teksten
tweeduizend jaar na datum van de gebeurtenissen.
Jezus is Gods liefde op aarde komen brengen,
Hij heeft het verkondigd in woord en daad.
Zijn denken en doen was grensoverschrijdend in goede zin.
Jezus raakte onreinen aan, Hij ging om met heidenen,
Hij doorbrak de enge grenzen
van de godsdienst waarin Hij was opgegroeid.
Hij gaf altijd voorrang aan de liefde
Wie liefheeft, doet dat met een ruim hart, onvoorwaardelijk.
Ware liefde kent geen grenzen en is mateloos.
Laten ook wij telkens weer kiezen
om ons te voeden met grenzeloze liefde.
Het zal ons sterk maken om stand te houden
wanneer de wereld hard is, vol haat en kwaad.
Een oude indiaan geeft zijn kleinzoon onderricht over het leven.
‘Binnen in me is een gevecht gaande’, zegt hij tegen de jongen.
‘Het is een heftig gevecht tussen twee wolven.
De ene wolf is slecht. Hij bestaat uit wanhoop, wantrouwen en haat.
Die wolf zit vol woede, jaloezie, verdriet, spijt, hebzucht, verwaandheid,
zelfmedelijden, schuldgevoelens, wrok, minderwaardigheid,
leugens en valse trots.
De andere wolf is goed. Hij is hoop, vertrouwvol, geloof en liefde.
Die wolf loopt over van vreugde, vrede, kalmte, nederigheid,
vriendelijkheid, welwillendheid, medegevoel, vrijgevigheid en waarheid.
Binnen in jou woedt dezelfde strijd, en datzelfde geldt voor ieder mens.’
De kleinzoon denkt daar enkele ogenblikken over na
en vraagt dan aan zijn grootvader:
‘Welke wolf zal het gevecht winnen:
de slechte wolf van de wanhoop, wantrouwen en haat,
of de goede wolf van de hoop, vertrouwen en liefde?’
De oude indiaan glimlacht en antwoordt eenvoudig:
‘Het gevecht wordt gewonnen door de wolf aan wie jij voedsel geeft.’