Met het mooie symbool van de brandende doornstruik op onze nieuwe paaskaars worden wij opgeroepen om het paasvuur aan te wenden als een vriendelijk licht, een zachte gloed. Het paasvuur is geen vernietigend vuur, het brandt maar verbrandt niets, het is als de brandende doornstruik uit het verhaal van Mozes bij zijn godsontmoeting. Daar kreeg Mozes de werkelijke naam van God te horen: ‘IK ZAL ER ZIJN’ (Exodus 3:14b NBV21).
De godsnaam ‘Ik zal er zijn’ is een weergave van de godsnaam JHWH, die hier opgevat wordt als een vorm van het werkwoord haja, ‘zijn’ (‘Hij zal er zijn’). God is er. God is er altijd. Van voor het eerste begin toen Hij sprak dat er licht moest zijn, tot voorbij het verste einde waar Hij alles in allen zal zijn. Ook in de diepste godverlatenheid is Hij aanwezig, er is geen plaats waar Hij niet is. Zelfs toen Jezus de brandende pijn van de doornstruik voelde, was God aanwezig in de liefde die Jezus voelde voor de mensheid. Hij is in zijn liefde tot het uiterste gegaan, het joeg Hem de dood in. Maar door Gods kracht is Jezus verrezen. Jezus is niet in de dood gebleven. Gods liefde is sterker dan de dood.
Velen vinden dit kletspraat. Het staat er ook zo letterlijk in het paasevangelie: ‘Ze vertelden de apostelen wat er was gebeurd, maar die vonden het maar kletspraat en geloofden hen niet.’ (Lucas 24:10c-11 NBV21)
Als christenen geloven wij wel in de verrijzenis, dat mysterie fascineert ons en doet ons anders leven. Net zoals Mozes vol verwondering keek naar de brandende doornstruik, zo laten wij ons als gelovigen verwonderen door Jezus’ verrijzenis. Het maakt ons warm, het vuurt ons aan om een licht te zijn voor elkaar, om voor elkaar een bron van leven te zijn.
Zalig Pasen!