Bij de 19e zondag door het jaar (C-cyclus)
Na deze langere bijbellezingen een eerder korte bezinning
over het feit dat wij als christenen mensen van de weg worden genoemd.
Deze benaming werd ons gegeven
in de tijd dat het woord ‘christen’ nog niet bestond.
De volgelingen van Jezus waren geen echte joden meer,
want zij geloofden in Jezus als de weg tot God,
zijn woorden en daden waren de nieuwe Thora,
de nieuwe wet en weg om te volgen.
Die weg tot God lag open voor alle mensen, niemand uitgezonderd.
Tot op vandaag volgt wereldwijd
een kwart van de wereldbevolking de weg van Jezus.
Ook wij hier mogen mensen van de weg genoemd worden,
wanneer wij in Jezus’ voetspoor gaan en een beweging vormen
op de adem van de Geest van God.
Wij zijn als christenen op doorreis in deze wereld,
wij beseffen maar al te goed dat wij ooit alles achter moeten laten
en wij geloven in het bereiken van de Uiteindelijke Bestemming.
Jezus leert ons:
‘Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn.’ (Luc. 12:34 NBV21)
Ons hart ligt bij God, ligt in Gods liefde.
Al de rest is van voorbijgaande aard.
Wij zijn allemaal, niemand uitgezonderd, op doorreis.
Op een dag zat een sjeik temidden van zijn edelen
bij de poort van zijn paleis.
Een zwerver maakte aanstalten om het paleis binnen te gaan.
‘Zeg oude,’ zei een van de edelen, ‘waar ga je heen?’
‘Ik wil deze karavanserai betreden.’
‘Maar dit is geen karavanserai,’ zei de edelman,
‘dit is het paleis van de sjeik.’
De sjeik zei: ‘Zwerver, dit is inderdaad mijn paleis. Wat wil je?’
Maar de zwerver vroeg hem: ‘Aan wie behoorde dit paleis het allereerst?’
‘Aan mijn grootvader die het bouwde,’ antwoordde de sjeik.
‘En na hem, wie was de eigenaar?’ ‘Mijn vader.’
‘En aan wie komt het toe na zijn dood?’
De sjeik glimlachte en zei: ‘Aan mij.’
‘En als jij komt te sterven, aan wie komt het dan toe?’
‘Aan mijn zoon.’
‘Beste sjeik,’ zei de zwerver,
‘een gebouw waar de één na de ander komt en gaat,
is geen paleis, maar een karavanserai.’
Een karavanserai is een soort herberg voor karavanen.
Het verhaal is door mezelf bewerkt en is oorspronkelijk
van Omar Khayyam: Rubaiyat / Kwatrijnen uit Wijn en rozen, Soefipoëzie,
Verzameld en vertaald door Wim van der Zwan, 2010