Bij de 8e zondag door het jaar C
De boom van het leven, de levensboom, de boom met goede vruchten.
Er wordt in de bijbel naar die boom verwezen in het scheppingsverhaal,
in de beeldspraak bij vergelijkingen, in de Psalmen,
in de verhalen van Jezus, tot in het laatste boek,
de Openbaring van Johannes.
In het hemelse Jeruzalem, de lichtstad,
staat aan weerskanten van de rivier de levensboom,
die twaalf vruchten geeft, elke maand zijn eigen vrucht.
De bladeren van de boom brengen de volken genezing.
(naar Op. 22:2b NBV21)
In het bijbelboek Psalmen wordt vaak verwezen naar de rechtvaardige,
de mens die leeft naar Gods geboden,
deze mens wordt vergeleken met een boom.
Zo staat te lezen in Psalm 1:
‘Hij zal zijn als een boom, geplant aan stromend water.
Op tijd draagt hij vrucht, zijn bladeren verdorren niet.
Alles wat hij doet komt tot bloei.’ (Psalm 1:3 NBV21)
Of, zoals in de Psalm die we zopas hebben gebeden:
‘De rechtvaardigen groeien op als een palm,
als een ceder van de Libanon rijzen zij omhoog.
Ze staan geplant in het huis van de Heer,
in de voorhoven van onze God groeien zij op.
Zij dragen nog vrucht als ze oud zijn
en blijven krachtig en fris.’ (Psalm 92:13-15 NBV21)
Ook Jezus leert ons om als een goede boom te zijn
die goede vruchten voortbrengt.
Die woorden en daden van goedheid moeten niet groots zijn,
maar klein en onopvallend, kwetsbaar en broos
tegenover de hardheid en al het kwaad van de wereld.
Luister maar naar wat de filosoof Emmanuel Levinas
ons te zeggen heeft over de kleine goedheid:
‘Naast het goede dat groots en dreigend is,
bestaat de alledaagse menselijke goedheid.
Ze is een goedheid zonder getuigen, in stilte voltrokken,
bescheiden, zonder triomf.
Ze staat buiten elk systeem, boven elke religie,
voorbij elke sociale organisatie.
Ze ontsnapt aan elke ideologie!
Ze is gratuit, en juist daardoor eeuwig.
Het zijn gewone mensen, de zwakken,
die haar verdedigen en ervoor zorgen dat ze doorgaat
van de ene naar de andere mens,
al staat ze weerloos tegenover de macht van het kwaad
dat zich organiseert in naam van het goede.
Het lijkt alsof het “simpele zielen” zijn
die een wereldbrand willen blussen met een petieterig waterpeertje.
Toch houdt hun schamele goedheid stand.
Ze is zoals een grassprietje dat platgetrapt wordt
en zich geruisloos maar hardnekkig weer opricht.
Het is een “gekke goedheid”,
maar ze is tegelijk het meest menselijke in de mens.
Ze tekent en bepaalt de mens ondanks zijn onvermogen.
Ze is machteloos, maar mooi als de druppels van de morgendauw.
Welke frisheid in de wanhoop!
Ze wint nooit, maar wordt ook nooit overwonnen.
Ze is de vonk van het Oneindige in het eindige!’
(uit ‘Altérité et trancendance’ van Emmanuel Levinas)