Bij de 1e zondag in de veertigdagentijd (C-cyclus)
Voor ons, christenen, is de veertigdagentijd
een tijd van herbronning, een tijd om op zoek te gaan
naar de bron in de woestijn.
We leren terug onze plek kennen in de samenleving,
tegenover onze naaste, tegenover God.
In de woestijn is er geen afleiding,
een mens is er overgelaten aan zichzelf.
De grote levensvragen komen naar boven:
‘Wie ben ik? Wie ben ik voor een ander?
Wie ben ik voor God? Wie ben ik in het grotere geheel?’
In onze liturgie horen we altijd maar fragmenten uit de bijbel,
we vergeten dikwijls de context van het stukje verhaal,
neem nu bijvoorbeeld de beproeving van Jezus in de woestijn.
Op zich, als losstaand verhaal, is het heel waardevol
en het leert ons heel veel over de kracht van beproevingen
en hoe daarmee om te gaan in de stijl van Jezus.
Bij televisieseries gebruikt men soms bij het begin
‘wat er aan voorafging’ en op het einde ‘wat volgt’…
Ook hier kunnen we dit toepassen; Jezus heeft namelijk nog maar net,
bij zijn doop in de Jordaan, vernomen dat Hij de geliefde Zoon van God is,
dat God vreugde in hem vindt.
In de gedaante van een duif daalde Gods heilige Geest op Jezus neer.
Dat is wat eraan vooraf ging…
Vervuld door Gods Geest wordt Jezus de woestijn ingedreven.
En na de beproeving in de woestijn, dus wat erop volgt,
zal Jezus gesterkt door de Geest aan zijn openbaar leven beginnen
door het lezen van de woorden van de profeet Jesaja in de synagoge
en die op zichzelf betrekken;
‘‘De Geest van de Heer rust op Mij, want Hij heeft Mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen heeft Hij Mij gezonden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden het herstel van hun zicht,
om onderdrukten hun vrijheid te geven,
om een genadejaar van de Heer uit te roepen.’
Nu we de context kennen van het verhaal van Jezus in de woestijn,
nu we het bredere plaatje voor ons zien,
kunnen we ons bezinnen over de betekenis van Jezus’ woestijnervaring.
Laten we het beschouwen als een overgangsfase, een uitdiepingsmoment,
een uitzuiveringsperiode, want Jezus is niet direct na zijn doopsel
de wijde wereld ingetrokken als de Messias,
integendeel, Hij trok zich terug uit die bruisende wereld
om in een wereld van stilte en leegte tot bezinning te komen,
in confrontatie met zichzelf en met God.
Die retraite was ook geen zelfgemaakte keuze,
maar het was op aandringen van de Geest,
het is de goede Geest van God die Jezus de woestijn induwt
om er af te rekenen met de kwade geesten.
Kwade geesten of noem het kwalijke zuchten;
de zucht naar macht, de zucht naar eer en de zucht naar het “ik”.
Jezus leert in de woestijn zijn plek kennen,
vanuit zijn geloof kan hij aan de beproevingen weerstaan.
Om later leerlingen te kunnen hebben,
is Jezus zelf leerling geweest in de woestijn, leerling geworden.
Jezus stond sterk in zijn sandalen en hield vast aan zijn overtuiging,
zijn leer dat mensen hun plaats moeten kennen in de wereld,
tegenover de naaste en tegenover God.
Wellicht een bruikbare tip voor onze eigen vastenperiode;
discipline aan de dag te leggen om te leven naar wat je is geleerd,
naar de godsdienstige leer die je volgt.
Graven naar de bron van waaruit je leven mag.
Op een warme dag nam de leraar zijn leerlingen mee
en hij leidde ze naar een akker.
Het land was droog en het was duidelijk
dat het land bevloeid moest worden om vruchtbaar te kunnen zijn.
Er waren, over het land verspreid, vijf putten gegraven
en de eigenaar van het land was bezig een zesde put te graven.
Geen van de putten was echter diep genoeg gemaakt
om water te kunnen bevatten.
‘Kijk’, zei de leraar, ‘telkens heeft de eigenaar van het land gedacht
dat het beter was om op een andere plek naar water te graven.
Telkens heeft hij het opgegeven.
Wanneer hij volhardend aan één put zou hebben gewerkt
dan had hij nu zeker water gehad voor zijn land.
Niet alleen zit hij nog steeds zonder water,
maar is nu ook zijn land verwoest door de vele putten.’