Bij de 15e zondag door het jaar (C-cyclus)
Jalal ad-Din Rumi, een tijdgenoot van Franciscus van Assisi,
is één van de belangrijkste namen uit het soefisme,
de mystieke stroming binnen de islam.
Rumi was een geleerde die op een zekere dag Shams Tabriz tegenkwam,
die later zijn leraar en grote inspiratie zou worden.
Rumi ontmoette Shams bij een waterput.
Shams gooide Rumi’s boeken in de put
en stelde hem voor de keuze: de boeken terug of verlichting.
Rumi liet de boeken in de put – wat hem,
omdat de boekdrukkunst nog niet was uitgevonden,
een fortuin kostte –
en wijdde zich voor de rest van zijn leven
aan de studie van de mystiek.
Dit verhaal illustreert de weg van het hoofd naar het hart,
van het verstand naar het gevoel,
van de woorden naar de beleving.
Als volgelingen van Jezus, mensen van de Jezusbeweging,
hebben ook wij telkens weer die weg te gaan,
van het bijbelwoord naar een evangelische levenswijze.
De bijbel is een belangrijk boek in onze godsdienst,
maar dat boek moet geleefd worden,
die woorden mogen geen dode letter blijven,
ze moeten via ons handen en voeten krijgen,
volbracht worden doorheen onze levenswijze.
Het mag niet iets buiten onszelf blijven,
het woord van God is in ons hart, groeit en leeft daar,
beweegt ons tot het goede.
De Samaritaan was barmhartig, omdat hij zijn hart liet spreken.
De priester en de tempeldienaar volgden de letter van de wet.
Het woord van God is bedoeld om door ons vlees en bloed te krijgen,
om in ons leven zichtbaar te worden.
Het stukje poëzie uit de eerste lezing is zo krachtig en zo mooi
dat ik het nog even laat klinken:
‘De geboden die ik u vandaag heb gegeven,
zijn niet te zwaar voor u en liggen niet buiten uw bereik.
Ze zijn niet in de hemel, dus u hoeft niet te zeggen:
“Wie stijgt voor ons op naar de hemel om ze daar te halen
en ze ons bekend te maken,
zodat wij ernaar kunnen handelen?”
Ook zijn ze niet aan de overkant van de zee,
dus u hoeft niet te zeggen:
“Wie steekt de zee voor ons over om ze daar te halen
en ze ons bekend te maken,
zodat wij ernaar kunnen handelen?”
Nee, die geboden zijn heel dicht bij u,
in uw mond en in uw hart; u kunt ze volbrengen.’
(Deuteronomium 30:11-14 NBV21)
Het woord van God is dicht bij ons, in onze mond en in ons hart,
wij kunnen ze volbrengen.
Het woord is vlees geworden,
Gods woord kwam tot ons in een menselijke gedaante,
als één van ons, Jezus, de Messias.
Incarnatie is vleeswording, is menswording.
Laten ook wij dat bijbelboek belichamen,
het handen en voeten geven,
het in ons en door ons tot leven laten komen.
Dat woord van God, het is te doen!