Bij de 3e zondag door het jaar A
Jezus begint zijn openbaar leven met het zoeken van medestanders, lot- en tochtgenoten. Jezus zoekt mensen die gedreven zijn, uit één stuk, dwars door zee, die met de kop in de wind niet bezwijken bij de minste tegenwind. Hij vindt leeftijdsgenoten bij de zonen van de doorwinterde vissers bij het meer van Galilea. Met hen durft hij het aan. Jezus heeft een missie, een boodschap te verkondigen. Een verkondiging die niet alleen bij woorden blijft, maar die zich daadwerkelijk laat zien in zijn omgang met medemensen.
Jezus leert aan zijn eerste volgelingen dat God liefde is en dat die liefde geen enkele mens uitsluit. Jezus leert zijn voormalige vissers oog te hebben voor mensen die door de mazen van het net glippen, die uit de boot van de samenleving vallen, die kopje onder dreigen te gaan in de woelige golven van het leven. Wie niet meer meetelt, moet er terug bij, leert Jezus. Jezus heeft het over niets anders dan over de voorkeursliefde van God voor hen die geen liefde krijgen, voor hen die achterop blijven.
Jezus leert zijn eerste volgelingen vissers van mensen te worden door oog en hart te hebben voor wie geen verweer meer hebben. Door niet alleen de theorie, maar ook de praktijk van de naastenliefde te leren, legt Jezus een stevig fundament om verder op te bouwen voor de tijd dat hij er niet meer zal zijn.
De eerste leerlingen van de jonge kerk deden dan ook niets anders dan wat hen voorgehouden werd, altijd weer te kiezen voor de minsten, de armsten, de zieken, en zo een samenleven mogelijk te maken waarin iets van Gods liefde mag duidelijk worden.
Heel de kerkgeschiedenis door waren de volgelingen van Jezus als vissers van mensen aan het werk en onvermoeibaar in de weer bij het opbouwen van een nieuwe wereld waarin elke medemens mag meetellen. De eeuwen door vallen mensen uit de boot van de samenleving, onze tijd is daar geen uitzondering op, steeds weer is er werk aan de winkel.
Hierbij aansluitend en afsluitend verwijs ik naar de beeldspraak van psychiater Dirk De Wachter. “Ik vergelijk onze tijdgeest met een speedboot. Die boot vaart heel snel, en vooraan staan blitse jongens in dure pakken met hun haren in de wind magnumflessen champagne leeg te spuiten, terwijl hun mooie vrouwen kirren van plezier. Maar achteraan vallen mensen uit de boot, omdat het zo snel gaat en er geen relingen zijn. Door het geraas horen de succesboys dat niet. En achter die speedboot varen wij, de psychiaters en de psychologen, in rubberbootjes. Wij vissen de overboord gevallen sukkelaars op en geven ze droge kleren. Maar onze rubberbootjes kunnen amper volgen, waardoor het heel moeilijk is om die patiënten weer op de speedboot te krijgen. De overheid zegt nu dat die boot nog harder mag gaan, en dat de rubberbootjes van de psychiaters te duur zijn: ‘Laten we de mensen zwemvesten geven, dan verdrinken ze ook niet.’
Néé, die speedboot moet trager varen, en achteraan moet er een stevige reling komen, een sterke sociale zekerheid, zodat minder mensen in het water vallen. Want vergis u niet: de meesten hebben geen psychiatrische afwijkingen, maar zijn gewone mensen die de ratrace niet meer aankunnen. Je zou kunnen zeggen dat degenen die wel succesvol zijn de gekken zijn, om het woord ‘psychopaten’ niet te gebruiken…”
Laten ook wij, als volgelingen van Jezus, vissers van mensen blijven.