Bij de 16e zondag door het jaar C
Beeldmeditatie
Op deze Russische icoon is de ontmoeting afgebeeld van de drie vreemdelingen onder de eik van Mamre. Het is ook een voorafbeelding van de Heilige Drie-eenheid. Zoals je ziet passen de drie figuren in een cirkel en ook Abraham spreekt hen aan als 1 persoon. De beker in het midden van de tafel verwijst naar de eucharistie en aan de open voorzijde van de tafel is de toeschouwer uitgenodigd om mee aan tafel te gaan en het goddelijke te ontmoeten.
Een vakantiewoordje van Jezus (vrij naar Charles Delhez)
‘Ik hou van vakantie’, zegt Jezus. ‘Toen ik twaalf was namen mijn ouders me mee naar Jeruzalem. Ik voelde me daar echt in mijn element: alles sprak me over het werk van Vader. De tijd vloog er voorbij.
Tijdens mijn vakanties genoot ik van de natuur. Ik hield de zaaier in het oog, die het graan aan de aarde toevertrouwt. Ik bewonderde het koren dat opschiet, met onkruid daartussen. Ik luisterde naar de vogels; ze zaaien noch maaien. Ik keek naar de kleuren van de zonsondergang, vervuld van zaligheid. In al die pracht vond ik stof voor mijn parabels over het Rijk van God.
Ik herinner me de wijngaard met zijn ranken en druiventrossen, en de vijgenboom: hoe hij het geduld van de wijnboer op de proef stelt. Nog steeds staan de kudden schapen me voor ogen, grazend onder het waakzame oog van de herder. Alles zong in mij een goddelijke melodie.
Later heb ik lange voettochten gemaakt met mijn apostelen, heerlijke momenten van stilte, ver van het gewemel van de massa. Ik ging wel eens op bezoek bij mijn vrienden, Martha en Maria, en hun broer Lazarus. Ik genoot er van hun kookkunst, maar meer nog van onze gesprekken van hart tot hart, uren aan een stuk.
Vakantie is voor mij: mogen delen in de vreugde van mensen, hun kleine vreugden van elke dag. Zo was ik eens op een trouwfeest waar ze wijn tekort hadden. Het feest moest doorgaan, dus liet ik kruiken met water vullen en konden ze wijn schenken van nog betere kwaliteit.
Water heeft mij altijd aangesproken. Ooit ontmoette ik een Samaritaanse vrouw vlak bij een waterput. Tenslotte was zij het die mij om water vroeg. Levend water heb ik haar toen gegeven.
Sedert die paasmorgen, toen Maria van Magdala mij voor een tuinier aanzag, komt er geen einde meer aan mijn vakantie. Ik wandel langs het meer van elke mens en op gloeiend houtskool bereid ik een picknick met vis uit overvolle netten. Ik nodig vermoeide reizigers uit in de herberg van Emmaüs. Ik deel met hen het brood… brood dat smaakt naar eeuwigheid.’