Bij de 13e zondag door het jaar C
Wim Lybaert gaat met zijn Colum-bus op weg met één of andere gast, naar een bestemming die ze nooit bereiken. De bestemming is niet belangrijk. De filosofie achter het programma is: “Het is beter om te reizen dan om aan te komen.” Niets is gepland, alles verloopt toevallig. Toevallige gesprekken, toevallige ontdekkingen van de mooiste plaatsen die je anders niet zou tegenkomen. Het is een reis van de vrijheid, een reis ook van loslaten. Sommige gasten hebben het daar wat moeilijk mee in het begin… het is net zoals in het evangelie dat we zopas beluisterden. Telkens weer het grote ‘Ja, maar…’
Ja, maar, ik heb zoveel bezittingen, moet ik dit alles achterlaten? Ja, maar, ik moet nog naar een begrafenis. Ja, maar, ik moet nog afscheid nemen van die en die.
Wie Jezus wil volgen moet alles achterlaten, geen ge-ja-maar, geen gejammer, wel de vreugde van de vrijheid, het openstaan voor het onverwachte, het nieuwe, een toekomst die er nog niet is.
Omdat de aarde rond is, geloofde Christoffel Columbus dat je niet alleen via het oosten, maar ook via het westen in Indië kon komen. Zo ontdekte hij in 1492 ‘per ongeluk’ de Nieuwe Wereld. Hij zocht Indië, maar vond Amerika.
Dat is columbussen, het onverwachte aanvaarden in je leven, genieten van de vrijheid die ontstaat wanneer je niet alles vastlegt.
Columbussen kan je leren, je hebt er geen bus voor nodig, het is een andere manier van leven. Er zijn zeven wegwijzers:
Vertrek zonder plan
Laat je leiden door het toeval
Vermijd de snelweg
Volg de bocht
Laat de tijd los
Volg je verbeelding
Vind in de aankomst het begin
Jezus leert zijn volgelingen het verleden te laten voor wat het is. Volgelingen van Jezus kijken best vooruit, want wie de hand aan de ploeg slaat, maar omziet naar wat achter hem ligt, is ongeschikt voor het Rijk van God. Het schijnt dat om rechte voren te trekken je voor je uit moet kijken, wanneer je achteromkijkt zal je kromme voren maken…
Om te eindigen nog een liedtekst van Willem Vermandere, passend bij dit stukje evangelie:
“Onderweg ben ik zigeuner, onderweg ben ik een kind
Van de rusteloze wegen op vier wielen, welgezind
Op vier wielen wil ik vluchten, weg uit het nauwe vaderland
Naar het bergland en de rotsen, met een bos aan de waterkant
Onderweg daar zit je veilig, onder uw blikken autodak
Je mag jodelen en zingen in uw rammelende rammelbak
Onderweg leer je vergeten, gisteren ligt ver achter U
En voor morgen nog geen zorgen, onderweg is ‘t altijd nu
Je passeert langs kathedralen, en je duizelt keer op keer
Van die stoetmoedige dromen, van die bouwers van weleer
En zo leer je blind vertrouwen, vorderen ondanks brute pech
Wuif veel liever dan te vloeken, naar de kinders langs de weg
En je loopt door de paleizen met uw hoofd vol romantiek
Maar uit krotten en ruïnes, klinkt er klaaglijke muziek
Deelt uw brood met lotgenoten, zoveel zwervers grauw van vel
Langs de gloeiend hete wegen, steden vol kommer en kwel
Onderweg, op markten en pleinen, vind je volk, mild en gastvrij
Dat schenkt U met handen en voeten zoete vruchten, allerlei
En zo vind je ook uw geliefde, met nog jaren voor de boeg
Van uw teder zacht beminde, daarvan krijg je nooit genoeg
Ooit als kind ben ik vertrokken, zonder route, kaart of plan
Onderweg al heel m’n leven, wat is daar de zin toch van
Onderweg stel je geen vragen, voor hoelange nog en waarom
Onderweg ben je zigeuner, je reist voort en je ziet niet om en je ziet niet om…”