(bijbelfragment 1 Korintiërs 15, 43-44 uit de Bijbel in Gewone Taal 2014)
De apostel Paulus schrijft in één van zijn brieven over het leven na de dood. Hij verkondigt zijn geloof in de verrijzenis, maar dat roept ook vragen op. Bijvoorbeeld, hoe zal ons lichaam er uit zien in de hemel?
Paulus zegt: ‘Nu hebben we een lichaam dat sterfelijk en zwak is, en weinig voorstelt. Dat is het lichaam dat sterft. Maar als we opstaan uit de dood, zullen we een ander lichaam hebben, een lichaam dat onsterfelijk, krachtig en schitterend is. Ons aardse lichaam sterft. Maar we zullen met een nieuw lichaam opstaan uit de dood. Dat lichaam is een hemels lichaam.’
Paulus verwijst ook naar het zaadkorreltje dat in de aarde sterft, maar daarna tot leven komt en een plantje wordt. Het plantje ziet er totaal anders uit dan dat zaadkorreltje. Wij kunnen als voorbeeld ook de levensloop van een rups nemen. Uit een klein, bijna onzichtbaar eitje groeit een rups. De rups weet niet dat ze ooit zo’n eitje was. Op het einde van haar leven wordt de rups een cocon, zij is dood, want we zien haar niet meer. En toch gebeuren er wonderlijke dingen in de cocon, in stilte groeit er nieuw leven. In een nieuwe geboorte ontpopt een kleurrijke vlinder. De rups krijgt in dit leven na de dood vleugels van vrijheid, de hemel is nu haar thuis. Ook voor ons is er een hemelse toekomst. Wij weten niet hoe die er zal uitzien, we zullen er wellicht onze ogen niet geloven.